Vragen en antwoorden

Verslag met vragen & antwoorden Hieronder staat een selectie van interessante vragen die tijdens het webinar zijn gesteld. Wil je alle vragen en antwoorden bekijken? Ook dat kan. We hebben inmiddels bijna alle vragen beantwoord en alvast verzameld in een PDF; we vullen het document binnenkort aan met de laatste vragen. Alle vragenstellers hebben bovendien persoonlijk antwoord van ons ontvangen.

Heb jij nog een vraag en staat die er niet tussen? Geen probleem. Stel je vraag en je krijgt van ons persoonlijk bericht.

Selectie van interessante vragen

Algemeen

Is het gunstig voor medewerkers dat TNO een eigen pensioenfonds heeft? Zijn we beter af dan bij de grote jongens?

Doordat TNO een eigen pensioenfonds heeft, kan zelf bepaald worden hoe de regeling eruitziet. Doordat TNO zelf kan bepalen hoeveel premie er betaald wordt (en daarmee hoeveel pensioen er wordt opgebouwd), kan er periodiek een keuze gemaakt worden tussen de mate van salarisverhoging en de hoogte van de pensioenpremie. Ook kunnen keuzes gemaakt worden over bijvoorbeeld de omvang van het partnerpensioen en het arbeidsongeschiktheidspensioen. Als TNO zich aansluit bij een groter fonds, dan is de zeggenschap over de inhoud van de regeling er niet. Of dit voor- of nadelen heeft voor het pensioen van de werknemer is lastig aan te geven.


Pensioenfonds TNO wordt vergeleken met APB, een van de meest slecht presterende. Hoe doet het pensioenfonds het ten opzichte van gelijkgestemde?

We hebben in het webinar Pensioenfonds TNO vergeleken met het ABP omdat TNO een semi-overheidsorganisatie is. Jaarlijks gaan relatief veel werknemers over van het ABP naar Pensioenfonds TNO en omgekeerd. Daarnaast komt een groot deel van de omzet van TNO van de overheid. Het ABP is dus voor TNO een relevante benchmark. Het rendement van het fonds wordt bepaald door:

  • De rente is de afgelopen jaren sterk gedaald. Ten opzichte van veel andere fondsen heeft ons fonds het effect van de rente minder afgedekt. Hier staat tegenover dat als de rente weer stijgt, wij hier ook relatief meer van profiteren. Fondsen met een hogere renteafdekking hebben de afgelopen jaren beter gepresteerd.
  • Ons fonds belegt een beperkt deel in aandelen ten opzichte van veel andere fondsen (ook ten opzichte van het ABP). De rendementen op de aandelenbeurzen zijn de afgelopen jaren zeer goed geweest. In 2019 heeft ons fonds bijvoorbeeld een netto rendement behaald van 14% (na aftrek van de belegginskosten). Dit is op zich een mooi rendement, maar het aantal fondsen met een hoger rendement was groter dan het aantal fondsen met een lager rendement. De keerzijde is dat als het slecht gaat op de beurzen, dan zal naar verwachting ons fonds hier ook relatief minder last van hebben.

Heeft het pensioenfonds ook te maken met de doorsneeproblematiek? Zo ja, hoe wordt dat opgelost? Indien de huidige medewerkers in de huidige premiestaffel blijven zitten en de nieuwe medewerkers in de nieuwe (zoals de meeste werkgevers ook zullen doen). Zorgt Pensioenfonds TNO dan niet dat de huidige medewerkers in een soort van gouden kooi komen te zitten?

Doorsneesystematiek Het huidige pensioenstelsel is gebaseerd op een vaste uitkering vanaf de pensioenleeftijd. Voor elke deelnemer wordt hiervoor dezelfde premie in rekening gebracht (werkgevers- en werknemersdeel samen). Deze is gebaseerd op de gemiddelde kostprijs voor de inkoop van aanspraken. Hierdoor wordt dit de ‘doorsneesystematiek’ genoemd. Omdat de inkoop van aanspraken voor jongeren goedkoper is dan voor ouderen, wordt vaak gezegd dat de jongere werknemers een deel van de premie van de oudere werknemers betalen. In het nieuwe stelsel, dat over enkele jaren van kracht wordt, is dit niet meer het geval. Elke deelnemer betaalt dan dezelfde premie dat pas wordt omgezet in een pensioenaanspraak op de pensioenleeftijd. Omdat de premie van jongeren langer kan renderen dan bij ouderen, kunnen jongeren een hoger pensioen bereiken. Voor oudere werknemers is de overgang naar het nieuwe stelsel minder voordelig omdat zij jarenlang relatief meer premie hebben betaald toen ze jong waren, en nu ze zelf kunnen profiteren van de bijdrage van jongeren, vervalt deze systematiek. Algemeen wordt er vanuitgegaan dat de overgang naar het nieuwe stelsel voor oudere werknemers minder gunstig is dan voor jongere werknemers. Hoe groot dit effect is, is lastig uit te rekenen. Dit hangt zeer sterk af van de rente. Hoe lager de rente, hoe kleiner het verschil tussen de premie voor jongeren en ouderen. Bij een rente van 0% over alle looptijden is er helemaal geen verschil in kosten voor jongeren ten opzichte van ouderen. Als de rente negatief wordt (voor de langere looptijden), dan is het zelfs duurder om voor jongeren pensioen in te kopen dan voor ouderen (in het huidige stelsel betalen de oudere werknemers dan voor de jongere werknemers). De komende jaren zal Pensioenfonds TNO in kaart brengen hoe groot de verschillen zijn en zal er in overleg met TNO (RvB en de OR) worden bepaald of een eventueel negatief effect voor oudere werknemers gecompenseerd moet worden. Bij TNO speelt het effect van de doorsneepremie in het huidige stelsel aanzienlijk minder dan bij andere fondsen. Dit komt door onze premievrije voet. Werknemers met een relatief laag salaris betalen hierdoor minder dan 1/3-deel van de premie en werknemers met een relatief hoog salaris betalen meer dan 1/3-deel. Omdat er bij TNO een vrij sterke relatie is tussen leeftijd en salaris, betalen jongeren in het huidige stelsel al relatief minder premie. Als de doorsneesystematiek wordt afgeschaft hebben jongeren een extra voordeel bij de premievrije voet. Zij bouwen dan wel hetzelfde kapitaal op, maar betalen daarvoor gemiddeld minder premie dan hun oudere collega’s. Het is een legitieme vraag of de premievrije voet in het nieuwe stelsel nog een evenwichtig onderdeel is van de arbeidsvoorwaarden van TNO. Als deze wordt afgeschaft, of wordt verlaagd, dan gaan ouderen met een relatief hoog salaris minder pensioenpremie betalen. Dit is een compensatie voor het nadeel dat zij hebben voor het gegeven dat zij niet meer profiteren van de premie van jongeren. Voor ouderen met een laag salaris gaat dit niet op, daar zal iets anders voor bedacht moeten worden. Maar zoals hierboven is aangegeven, is hier nog voldoende tijd voor om dit uit te werken. Het start bij het bepalen hoe groot het eventuele nadeel is.

Pensioen

Voor elk jaar dat je eerder met pensioen wilt gaan, hoeveel minder pensioen bouw je dan op? (gemiddeld genomen)

Als je eerder stopt, bouw je minder pensioen op en het opgebouwde pensioen moet over een langere periode worden uitgekeerd. Een jaar langer pensioen uitkeren levert circa 6% per jaar minder pensioen op (bruto). Daarbij moet je er rekening mee houden dat de inkomstenbelasting vóór de AOW-leeftijd hoger is dan ná de AOW-leeftijd. Je houdt dan netto iets minder over tot aan de AOW-leeftijd. In de pensioenplanner kun je het effect bekijken van het verschuiven van de pensioendatum.


Waarom 68 jaar en niet de AOW-gerechtigde leeftijd?

De inleg via een pensioenfonds is belastingvrij (je legt bruto salaris in en betaalt pas belasting over het uitgekeerde bedrag). Omdat de overheid een limiet wil stellen op de hoeveelheid te sparen bruto salaris gelden er fiscale grenzen. Het zou logisch zijn om de rekenleeftijd gelijk te stellen aan de AOW-leeftijd. Echter, omdat de AOW-leeftijd telkens verhoogd wordt en de mate van verhoging onzeker is (dit hangt af van de levensverwachting), geeft dat te veel verschillende toekomstige pensioenleeftijden voor elk jaar dat je pensioen opbouwt. Dit is voor pensioenuitvoerders vrijwel niet te administreren en valt lastig te communiceren aan de deelnemers. Hierdoor heeft de overheid bepaald dat er één rekenleeftijd geldt.


Waarom zijn de verplichtingen in 2019 zo gestegen?

De sterk gestegen en variërende verplichtingen komt door de rente. Pensioenfondsen moeten de huidige waarde van toekomstige pensioenbetalingen berekenen met een rentecurve die door De Nederlandsche Bank wordt vastgesteld. Deze huidige waarde wordt de verplichtingen genoemd. Als de rente laag is dan betekent dat je nu meer euro’s in kas moet hebben om de toekomstige pensioenen uit te kunnen betalen en omgekeerd. Een pensioenfonds werkt niet met één rentestand, maar met een rentecurve. Voor een betaling over één jaar geldt de rente van 1 jaar en voor een betaling over 50 jaar geldt de rente van 50 jaar etc. Met name de langere termijnen werken sterk door in de huidige verplichtingen omdat dit exponentieel doorwerkt.

In onderstaande grafiek is de rentecurve van eind 2018 en van eind 2019 weergegeven. De rente over alle looptijden zijn sterk gedaald. De rentecurve kan ook binnen een jaar sterk variëren, waardoor de verplichtingen en daarmee de dekkingsgraad flink kan variëren. Voor een pensioenbetaling van bijvoorbeeld € 1.000 over 30 jaar moest het fonds eind 2018 rekenen met 1,5% en eind 2019 met 0,8%. Eind 2018 was hierdoor de huidige waarde van deze duizend euro € 640. Eind 2019 was de huidige waarde toegenomen tot € 787. Als de rente negatief is, dan is de huidige verplichting zelfs hoger dan de toekomstige uitbetaling. Eind 2019 moest het fonds voor een betaling van € 1000 over 5 jaar € 990 aanhouden en eind 2019 was dit gestegen naar € 1.007.

Rente

"Dan gaat de rente echt wel weer stijgen..." Zeiden ze dat in de jaren 90 niet ook?

Het fonds heeft als uitgangspunt dat de rente op de langere termijn zich beweegt rond een evenwichtsniveau. Op welk niveau dit ligt wordt regelmatig met experts geëvalueerd, maar het ligt hoger dan het huidige niveau. Dit betekent dat wij onze renteafdekking verlagen naarmate de rente lager wordt, omdat dan de kans op een rentestijging groter is dan op een rentedaling. Op basis van de 30-jaars marktrente wordt bepaald hoe hoog de renteafdekking wordt. We hanteren hierbij een extra regel, namelijk dat de renteafdekking niet wordt verlaagd indien de dekkingsgraad lager is dan 104%.


De verwachting van de marktrente zal zijn dat deze nog zeker lange tijd laag blijft, welke maatregelen neemt het fonds om dit op te vangen?

Als de rente op het huidige lage niveau blijft, dan hoeft het fonds geen extra maatregelen te nemen. De lage rente zit dan immers al in de dekkingsgraad verwerkt. Pas als de rente nog verder gaat dalen tast dat de dekkingsgraad verder aan. Pensioenfonds TNO heeft met diverse beleggingsproducten het effect van een renteverandering afgedekt voor ongeveer 40%. Dit betekent dat als de verplichtingen met 10% toenemen, dan neemt het vermogen (door extra rendement) met 4% toe, waardoor het effect op de dekkingsgraad circa 6% is. Pensioenfonds TNO kiest ervoor om de verplichtingen niet geheel af te dekken tegen renteverlaging omdat er dan ook niet geprofiteerd kan worden als de rente gaat stijgen. Bovendien is er een sterke relatie tussen rente en inflatie. Als de inflatie toeneemt, dan moet er meer worden geïndexeerd. Hier is rendement voor nodig. Doordat inflatie vaak samengaat met hogere rente, is het gedeeltelijk open laten staan van het renterisico ook een bescherming tegen inflatie. De vraag waar wij ons regelmatig over buigen is de mate van renteafdekking (is 40% voldoende of moet dit meer of minder zijn). Deze vraag zal de komende maanden ook weer worden behandeld.


Gaat DNB de risicovrijerente in de nabije toekomst aanpassen?

De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in het recente verleden aangegeven geen voorstander te zijn van het verhogen van de rente waar pensioenfondsen hun verplichtingen mee berekenen. DNB geeft als argument hiervoor dat het huidige stelsel een zogenaamd uitkeringsstelsel is. Er wordt premie betaald voor een vaste uitkering vanaf de pensioenleeftijd. Deze aanspraak moet volgens de wet zo zeker mogelijk zijn en daar hoort volgens DNB geen hogere rente bij dan de rente die met weinig risico op de financiële markten te verkrijgen is. In het nieuw kader is er geen sprake meer van een vaste uitkering op het moment van pensionering. Er wordt dan gewerkt met een verwacht pensioen. De harde koppeling met de rente komt dan te vervallen. In plaats daarvan wordt er gerekend met een verwacht rendement (‘projectierendement’).

Maatschappelijk verantwoord beleggen

Hoe weten jullie of bedrijven waarin jullie beleggen zich ‘netjes’ (maatschappelijk verantwoord) gedragen?

De screening van de beleggingsportefeuille hebben we uitbesteed. Wij ontvangen op kwartaalbasis een lijst van bedrijven die zich niet conformeren aan maatschappelijke normen en waarden. Dit zijn ondernemingen die zich dus niet 'netjes' gedragen. Als de aandelen of obligaties op naam van het fonds staan worden deze ondernemingen uitgesloten. Zo hebben wij dus zicht op de controversiële ondernemingen.


Clustermunitie is uitgesloten, betekent dit dat er wel wordt geïnvesteerd in andere bommen en granaten?

Nederlandse pensioenfondsen mogen, op grond van wet- en regelgeving, niet beleggen in clustermunitie. In onze discretionaire mandaten houden wij ons uiteraard hieraan. De wetgever heeft een uitzondering gemaakt voor clustermunitiebedrijven in indexfondsen. Zij mogen voor maximaal 5% aanhouden in de ondernemingen die onder het verbod vallen. Het pensioenfonds participeert in een Europees aandelenfonds dat, naast clustermunitie, ook bedrijven uitsluit die betrokken zijn bij de productie van biologische wapens, nucleaire wapens en antipersoneelsmijnen.


Wat doet Pensioenfonds TNO met beleggen in fossiele brandstoffen? Dat is niet alleen een milieurisico, maar ook een financieel risico.

Het bestuur van het pensioenfonds is zich bewust van de risico's die een belegging in fossiele brandstoffen met zich meebrengt, zowel de conventionele als niet-conventionele fossiele brandstoffen. De afgelopen periode is door het pensioenfonds een klimaatplan opgesteld dat in de komende periode zal worden uitgerold. In dit plan worden niet alleen de milieurisico's aangehaald, maar ook de financiele risico's. Overigens wordt in sommige beleggingen fossiele brandstoffen al uitgesloten.

Economie

We hikken al tijden aan tegen negatieve rente en er gaan meer geluiden op of de economie nu wel altijd kan blijven groeien. Of er niet naar een donut-model moet worden gegaan. Daarnaast is er steeds meer vergrijzing. Hoe haalbaar is het dat het pensioen blijft groeien en we dus mee kunnen indexeren met de inflatie? Hoeveel zekerheid is er dat mijn pensioen straks niet verdampt is? En hoe maatschappelijk verantwoord is mikken op altijd groei?

Dit is een goede vraag waar geen eenduidig antwoord op is te geven. Het Nederlandse stelsel, met een belangrijke tweede pijler (waarin geld wordt gespaard voor een uitkering voor later), is afhankelijk van rendement om de pensioenen te laten groeien. Voor het pensioenstelsel in Nederland is rendement belangrijk. Bij een negatief rendement moet je nu meer premie inleggen dan je er later voor terugkrijgt, en dan hebben we het nog niet eens over het bijhouden van de inflatie (indexeren). In het boek over het ‘donut-model’ van Kate Raworth, wordt terecht aangegeven dat economische groei niet vanzelfsprekend is en zelfs niet altijd wenselijk is. Dit betekent echter niet dat er geen rendement meer valt te behalen op vermogen. De hele transitie naar een duurzame (circulaire) economie kost geld. Bedrijven die zich daarop richten zullen groeien en daarmee rendement behalen. Bovendien zal er voor de transitie heel veel vermogen nodig zijn, waarbij het de vraag is of de verstrekkers van geld dit met negatieve rentes blijven doen. Vergrijzing is geen probleem voor de tweede pijler omdat voor het toekomstig uit te betalen pensioen al is gespaard. Verder geldt dat door de lage rente waar we nu mee moeten rekenen, er maar heel weinig rendement nodig is om alle pensioenen uit te kunnen betalen.

Premie

Geldt de premievrije voet ook voor het werkgeversdeel?

De premievrije voet geldt niet voor het werkgeversdeel. De werkgever draagt over het hele pensioengevende inkomen de pensioenpremie aan het pensioenfonds af. En haalt hiervan een deel terug bij de medewerker. Stel het pensioengevend jaarinkomen is € 70.000. Dan draagt de werkgever hierover in 2020 18,2% af aan het pensioenfonds. Dat is een bedrag van € 12.740. Bij de werknemer wordt vervolgens een bedrag teruggehaald van € 4.188,37 ((€70.000 - 28.572) * 10,11%). In de onderstaande figuur is weergegeven hoe hoog in 2020 de totale pensioenpremie in euro’s bedraagt, afhankelijk van het pensioengevend salaris. Het lichtblauwe deel wordt betaald door de werkgever en het donkerblauwe deel door de werknemer. Door de premievrije voet betalen werknemers met een inkomen lager dan circa € 70.000 minder dan 1/3-deel en daarboven meer dan 1/3-deel.


Wat betekent het vaststellen van de nieuwe premie voor de premiedekkingsgraad en wat is het beleid van het Pensioenfonds TNO ten aanzien van de premiedekkingsgraad?

Een premiedekkingsgraad van 100% betekent dat er precies zoveel premie binnenkomt als de stijging van de verplichtingen door de nieuwe pensioenaanspraken. Een lagere premiedekkingsgraad betekent dat er voor elke euro aan toegenomen verplichtingen minder dan één euro aan premie binnenkomt. De dekkingsgraad daalt dan feitelijk door de relatief lage premie. Het bestuur van het fonds vindt een premiedekkingsgraad lager dan 100% niet bezwaarlijk, zolang de dekkingsgraad voldoende hoog is. Een reden hiervoor is dat de pensioenen vrijwel onbetaalbaar worden als de premiedekkingsgraad van 100% moet worden gehanteerd. Om de huidige opbouw in stand te houden moet de premie vrijwel verdubbeld worden ten opzichte van het huidige niveau die historisch gezien al vrij hoog is. Een andere reden is dat er bij de berekening van de premiedekkingsgraad geen rekening wordt gehouden met het feit dat op de inleg van de premie óók rendement wordt behaald. Zolang het behaalde rendement hoger is dan het rendement waar de hoogte van de premie op is gebaseerd, is de premie kostendekkend. Tijdens de huidige premieafspraak die vanaf 2016 van kracht is, is het gemiddelde rendement aanzienlijk hoger geweest dan de gemiddelde rente van 2,6% waar de huidige premie op is gebaseerd. Vanaf 2020 wordt het gemiddelde rendement waar de premie op wordt gebaseerd circa 1,5%. Daarmee stijgt de premiedekkingsgraad ten opzichte van het huidige niveau aanzienlijk, maar deze zal nog steeds geen 100% zijn. Het bestuur vindt een lage premiedekkingsraad wel bezwaarlijk als de dekkingsgraad zodanig laag wordt dat de pensioenuitkeringen en -aanspraken onvoorwaardelijk moeten worden verlaagd. Dit doet zich voor als de beleidsdekkingsgraad vijf jaar onafgebroken lager is dan 104%. Om te voorkomen dat de premiedekkingsgraad te ver wegzakt, heeft het bestuur bepaald dat de premiedekkingsgraad elk jaar verder moet worden verhoogd zolang de beleidsdekkingsgraad lager is dan 104,1%. Indien de beleidsdekkingsraad aan het eind van 2020 lager is dan 104%, dan moet de premie vanaf januari 2021 voldoen aan de minimumeis voor de premiedekkingsgraad van 70%. De premiedekkingsgraad is afhankelijk van de rentestand op 31 december 2020. Dit kan betekenen dat de premie in 2021 hoger, of de opbouw lager wordt dan op basis van de rentestand per eind september 2020 mogelijk is.


Wat is de verwachte premieverhoging?

Daar kan het pensioenfonds geen uitspraak over doen. Dit wordt bepaald door de sociale partners van TNO.

Nieuw pensioenstelsel

Blijven de tot nu toe al opgebouwde pensioenbedragen (zoals in het jaarlijkse UPO vermeld) ongewijzigd? Dus wat nu al opgebouwd is, daar blijf je recht op houden?

Het pensioen dat je ontvang of waar je aanspraak op maakt vlak voor de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel zal minimaal gelijk zijn aan het pensioen na de invoering van het nieuwe stelsel. Wat er daarna verandert hangt af van de vraag of de huidige pensionaanspraken worden overgezet naar het nieuwe stelsel. Als het niet wordt overgezet, dan blijft ook huidige wettelijke kader van toepassing met betrekking tot de regels voor verlagen en indexeren. Het overzetten naar het nieuwe stelsel wordt ook wel ‘invaren’ genoemd. Invaren van oude aanspraken Binnenkort komt het kabinet met de uitwerking van het nieuwe pensioenakkoord. Het wetsvoorstel gaat volgend jaar naar de Eerste en Tweede Kamer, met als streven om in 2022 de wet gereed te hebben. Een belangrijk onderdeel hiervan de wijze waarom de huidige pensioenuitkeringen en -aanspraken kunnen worden omgezet naar het nieuwe stelsel. Het is dus nog even afwachten wat er met de pensioenuitkeringen gebeurt na de overgang van naar het nieuwe stelsel. Het meest waarschijnlijke scenario is dat de huidige pensioenuitkeringen en aanspraken worden omgezet naar het nieuwe stelsel (dit wordt ook wel ‘invaren’ genoemd). Of het invaren gaat gebeuren is dus sterk afhankelijk van de wettelijke mogelijkheden. Het invaren heeft een aantal potentiële voordelen, zoals:

  • Er blijft één pot met geld beschikbaar voor de opbouw- en uitkeringsfase.
  • De pensioenen worden veel minder afhankelijk van de stand van de rente. In plaats van de rente wordt er gerekend met een ‘projectierendement’. Dit is een verwacht rendement op basis van de onderdelen van de beleggingsportefeuille. Hiervoor zullen wettelijke richtlijnen komen om ervoor te waken dat pensioenfondsen niet te optimistisch rekenen. Ten opzichte van de huidige lage rente is er maar een beperkt rendement nodig om voor alle deelnemers een hoger pensioenperspectief te bieden.
  • Er hoeven minder grote buffers te worden aangehouden, waardoor er eerder geïndexeerd kan worden. De kans dat de pensioenuitkeringen verlaagd moeten worden blijft bestaan. Dit gebeurt dan niet meer doordat de rente blijft dalen, maar alleen nog indien het projectierendement langere tijd niet gehaald wordt.

Indien er niet ingevaren wordt naar het nieuwe stelsel, dan blijft de huidige wetgeving van kracht op de ingegane uitkeringen en opgebouwde aanspraken. Dit betekent dat de invloed van de rente groot blijft en dat er relatief grote buffers moeten worden aangehouden voordat er geïndexeerd kan worden. De nieuwe opbouw zal dan in een afzonderlijk fonds moeten worden ondergebracht.


In het nieuwe pensioenstelsel gaan middenleeftijden erop achteruit (hebben toen ze jong waren extra betaald voor ouderen, terwijl de jongeren van straks dat niet meer doen). Hoe wordt die groep gecompenseerd?

Doorsneesystematiek Het huidige pensioenstelsel is gebaseerd op een vaste uitkering vanaf de pensioenleeftijd. Voor elke deelnemer wordt hiervoor dezelfde premie in rekening gebracht (werkgevers- en werknemersdeel samen). Deze is gebaseerd op de gemiddelde kostprijs voor de inkoop van aanspraken. Hierdoor wordt dit de ‘doorsneesystematiek’ genoemd. Omdat de inkoop van aanspraken voor jongeren goedkoper is dan voor ouderen wordt vaak gezegd dat de jongeren werknemers een deel van de premie van de oudere werknemers betalen. In het nieuwe stelsel, dat over enkele jaren van kracht wordt, is dit niet meer het geval. Elke deelnemer betaalt dan dezelfde premie dat pas wordt omgezet in een pensioenaanspraak op de pensioenleeftijd. Omdat de premie van jongeren langer kan renderen dan bij ouderen, kunnen jongeren een hoger pensioen bereiken. Voor oudere werknemers is de overgang naar het nieuwe stelsel minder voordelig omdat zij jarenlang relatief meer premie hebben betaald toe ze jong waren, en nu ze zelf kunnen profiteren van de bijdrage van jongeren, vervalt deze systematiek. Algemeen wordt er vanuitgegaan dat de overgang naar het nieuwe stelsel voor oudere werknemers minder gunstig is dan voor jongere werknemers. Hoe groot dit effect is, is lastig uit te rekenen. Dit hangt zeer sterk af van de rente. Hoe lager de rente, hoe kleiner het verschil tussen de premie voor jongeren en ouderen. Bij een rente van 0% over alle looptijden is er helemaal geen verschil in kosten voor jongeren ten opzichte van ouderen. Als de rente negatief wordt (voor de langere looptijden), dan is het zelfs duurder om voor jongeren pensioen in te kopen dan voor ouderen (in het huidige stelsel betalen de oudere werknemers dan voor de jongere werknemers). De komende jaren zal Pensioenfonds TNO in kaart brengen hoe groot de verschillen zijn en zal er in overleg met TNO (RvB en de OR) worden bepaald of een eventueel negatief effect voor oudere werknemers gecompenseerd moet worden. Bij TNO speelt het effect van de doorsneepremie in het huidige stelsel aanzienlijk minder dan bij andere fondsen. Dit komt door onze premievrije voet. Werknemers met een relatief laag salaris betalen hierdoor minder dan 1/3-deel van de premie en werknemers met een relatief hoog salaris betalen meer dan 1/3-deel. Omdat er bij TNO een vrij sterke relatie is tussen leeftijd en salaris, betalen jongeren in het huidige stelsel al relatief minder premie. Als de doorsneesystematiek wordt afgeschaft hebben jongeren een extra voordeel bij de premievrije voet. Zij bouwen dan wel hetzelfde kapitaal op, maar betalen daarvoor gemiddeld minder premie dan hun oudere collega’s. Het is een legitieme vraag of de premievrije voet in het nieuwe stelsel nog een evenwichtig onderdeel is van de arbeidsvoorwaarden van TNO. Als deze wordt afgeschaft, of wordt verlaagd, dan gaan ouderen met een relatief hoog salaris minder pensioenpremie betalen. Dit is een compensatie voor het nadeel dat zij hebben voor het gegeven dat zij niet meer profiteren van de premie van jongeren. Voor ouderen met een laag salaris gaat dit niet op, daar zal iets anders voor bedacht moeten worden. Maar zoals hierboven is aangegeven, is hier nog voldoende tijd voor om dit uit te werken. Het start bij het bepalen hoe groot het eventuele nadeel is.


Hoe wordt ervoor gezorgd dat de rekening niet steeds weer wordt neergelegd bij de volgende generatie? Het nieuwe stelsel krijgt steeds meer vormen van een omslagstelsel.

Het probleem van het huidige stelsel is dat deze zeer gevoelig is voor de stand van de rente, met name de langetermijnrente. Door dit probleem ontstaat er voor elke deelnemer een slechter pensioenperspectief. De vraag of jongeren of juist de ouderen hier het meest last van hebben, kun je met verschillende perspectieven beantwoorden. Vanuit de ouderen bezien: zij hebben er last van dat de premie niet zuiver kostendekkend is. Door de lage rente gaan de verplichtingen van de nieuwe pensioenaanspraken sterker omhoog dan de premie-inkomstgen. De dekkingsgraad gaat hierdoor omlaag, waardoor ouderen hun pensioenen minder snel geïndexeerd zien. Vanuit de jongeren bezien: de premie gaat steeds verder omhoog terwijl daar een veel slechtere regeling tegenover staat dan die van de ouderen. Als verlagingen van de pensioenen keer op keer worden uitgesteld dan levert dat een nadeel op voor de jongeren. Bij een dekkingsgraad onder de 100% wordt er meer pensioen uitbetaald dan er feitelijk in kas zit. Dit verlaagt de dekkingsgraad. Waar de balans precies zit tussen de nadelen voor de ouderen versus de jongeren, is moeilijk te bepalen. Hier spelen meer factoren een rol dan alleen actuariële factoren. De echte oorzaak zijn niet de jongeren of de ouderen in het fonds, maar de lage rente. Het positieve is dat in het nieuwe pensioenstelsel de bovenstaande effecten van vermogensoverdracht van jong naar oud en omgekeerd vrijwel geen rol meer spelen omdat per leeftijdscohort wordt bepaald hoeveel vermogen er is opgebouwd. Het krijgt dus juist niet het karakter van een omslagstelsel.